Quantcast
Channel: Recensies Archieven - Tzum

Recensie: Caroline Lamarche – Kostbaar ogenblik ik zie je

$
0
0

‘Een hart in een hart in een hart in een hart’

Hoe benader je een wonderschoon, kwetsbaar koraalrif dat alleen door een behoedzaam naderen behouden blijft? Want dat is waarmee je Kostbaar ogenblik ik zie je van Caroline Lamarche kunt vergelijken: een wereld op zichzelf, rijk aan ontelbare schatten, zowel aan de oppervlakte als in de diepte die daaronder schuilt, een wereld van taal waarin elke regel klank en betekenis oproept die je alleen maar kunt koesteren.

Hoe is het mogelijk dat Lamarche zo divers is in haar werk? Zo kil en haast van gewapend beton haar Nacht op klaarlichte dag is, zo liefdevol en vol beweging is Kostbaar ogenblik ik zie je. Daarin lijkt het misschien meer op haar Het einde van de bijen, al is haar nieuwste werk ook nog eens zuivere poëzie. Wat haar werken echter verbindt, is de hoge kwaliteit en trefzekerheid.

De ik schrijft aan haar doodzieke vriendin, Margarida, van wie het broze lichaam door ‘de boze krab wordt verteerd’. Ook al geven de artsen meteen aan het begin al aan dat deze heel kwaadaardig is, ze voorspellen dat ze ervan zal worden bevrijd, ‘mooie dame, en zonder schade aan uw borst’. Wat volgt, is een episch gedicht, meanderend tussen hoop, ongeloof, afschuw en gelatenheid. Maar de taal! Lamarche is een vakvrouw, maar ontegenzeggelijk geldt dat ook voor haar vertaalster, Katelijne De Vuyst. Poëzie is eigenlijk onvertaalbaar, maar De Vuyst krijgt het voor elkaar dat je op elke bladzijde alle fasen van rouw tot in de kleinste cellen van je lichaam doorloopt – dat heeft ook alles te maken met alliteraties en assonanties! – en ik vermoed dat ze daarin Lamarche onwaarschijnlijk dicht op de huid zit.

Het is belachelijk om hier in gebrekkige taal te vertellen hoe mooi dit werk is. Om recht te doen aan deze schoonheid, zou ik louter moeten citeren. Welke auteur krijgt het voor elkaar het walgelijke tekortschieten van onze hedendaagse emoji’s tot zuivere poëzie te transformeren:

Elke ochtend een medisch rapport, merelzang door het raam,
een paar woorden over je insomnia en dan
de rode en gouden hartjes die je me stuurt,
kwistig als de Zaaister op de Larousse die blaast op de nootjes
zo heten de pluisjes van de paardenbloem.

En niet alleen die vervloekte telefoon, het enige communicatiemiddel tussen de hartsvriendinnen in deze tijd van corona, maar ook de vernietigende chemokuur wordt in taal vereeuwigd. Het kan niet anders dan dat iedereen die zelf afhankelijk is geweest van dit tuig, of zijn geliefde daaraan heeft moeten overgeven, diep geraakt wordt door deze indringende woorden:

Maar het kan nog erger. De Doxorubicine,
robijnrood medicijn
dat je krijgt om een terugval te voorkomen,
heeft als bijnaan The Red Devil.
Het is gevaarlijk voor het hart,
het zenuwstelsel, de spieren, de nieren,
het kan leukemie uitlokken,
geheugenverlies, dementie en
als het lekt uit het infuus
smelt het linoleum van je kamer.
Ze geven het met Cyclofosfamide, zijn witte tweelingbroer,
gemedicaliseerde vorm van het chemische wapen,
ontwikkeld door Bayer onder de schrikbarende naam Lost,
het beruchte mosterdgas van 14-18
dat door rubbermaskers kon doordringen.

Aan alles is duidelijk dat het niet anders dan oorlog is – je kunt alleen maar kiezen tussen twee kwaden – met die afgrijselijke wond aan de borst, die niet verdwijnen wil, maar de vorm krijgt van een hart, zoals een wat onhandige zuster op een dag constateert.

De twee vriendinnen communiceren met elkaar via geluidsopnames en teksten op de telefoon en die raken aan ‘de ruimte van het volledige leven’, om maar met Lucebert te spreken: de wereldliteratuur die troost biedt, de afwisseling van de seizoenen, muziek, het leven dat doorgaat, de geschiedenis, het ziekenhuisleven, er is geen bodem voor de lezer. De ik leeft haar leven voor haar vriendin. Als ze over straat loopt, kijkt en luistert ze met de ogen en oren van haar vriendin.

Net als in Het einde van de bijen is ook hier de kritiek op onze gezondheidszorg te horen, niet op de verplegers, want dat zijn de engelen, zoals de zuster die Bach zingt aan het bed van de vriendin, maar meer op hoezeer de zorg gericht is op het behoud van het perfecte lichaam. De ik vraagt zich af waarom de dokters haar borst in eerste instantie wilden behouden en of ze daarmee niet een veel te groot risico hebben gelopen. Daarnaast is er het meedogenloze voor altijd verdwijnen aan het bed, op het moment dat de zieke vrouw uitbehandeld is, om over te gaan naar de volgende patiënt, die wellicht nog wel gered kan worden. Het is geen aanklacht, eerder een weeklacht. Op het moment dat het einde nadert, houden de familie en vrienden intensief contact met elkaar via de telefoon en communiceren haast nog uitsluitend in ‘de hartjes van Google’:

Hop, alweer een hart.
Daarna een hart in een hart.
Een hart in een boom.
Een hart in een bloem.
Een hart in een ster.
Of sterren in een hart.
Een heel groot hart.
Een klein hart.
Een verguld hart.
Een zilveren hart.
Een hart in een hart in een hart in een hart.
Een hart.

Ik moet aan het boek van Victor Klemperer denken
Linga Tertii imperii.
Tegenwoordig is het totalitarisme niet technocratisch,
maar sentimenteel.

De ziekte van de vriendin wordt uiteindelijk een metafoor voor de ziekte van onze planeet. Kunnen liefde, zorg voor elkaar en onze omgeving ons nog redden? Kostbaar ogenblik ik zie je is welhaast een muzikale compositie te noemen, zo klankrijk en in verschillende tempi uitgevoerd. Voor dit kunstwerk is geen betere uitgever dan Vleugels denkbaar, die met de kleine versiering op de ‘s’ ook in het drukwerk nog verfijning toevoegt. Zo kan door samenwerking van Lamarche, De Vuyst en Vleugels onnoemelijk verdriet zich als pure schoonheid voordoen. Leg deze bespreking weg, lees Lamarche, onderga de broze glans van zuiver koraal.

Dietske Geerlings

Caroline Lamarche – Kostbaar ogenblik ik zie je. Vertaald door Katelijne De Vuyst. Vleugels, Bleiswijk. 104 blz. € 23,95.

Te koop bij de betere boekhandel of direct bij de uitgever.

Het bericht Recensie: Caroline Lamarche – <em>Kostbaar ogenblik ik zie je</em> verscheen eerst op Tzum.


Recensie: Cobi van Baars – De onbedoelden

$
0
0

Ze hadden het maar te accepteren

We moeten nog een kleine maand wachten om te zien of Cobi van Baars met De onbedoelden de Libris Literatuur Prijs in de wacht sleept. Wat de uitslag ook moge zijn: de roman betekende haar doorbraak naar het grote publiek. Herdruk op herdruk verscheen en alleen de nominatie op de shortlist zorgde er al voor dat ze twee weken in de bestsellerlijst bivakkeerde.

Aaf krijgt op haar eenentwintigste verjaardag van haar adoptieouders te horen dat ze nog een tweelingzus heeft. Dat gegeven hebben zij al die tijd moeten verzwijgen, want dat was een voorwaarde bij de adoptie. De door nonnen gedreven Vroedvrouwenschool speelde een leidende rol in het scheiden van de tweeling vlak na de geboorte. Zo konden ze twee ouderparen gelukkig maken. Het tweelingzusje Annemarieke is echter geadopteerd door een stel dat daar niets vanaf wist en dus pas op de hoogte raakt van dit feit als Aaf op zoek gaat naar haar zus.

Er bestaat een traditie in verhalen over tweelingen die bij de geboorte gescheiden zijn. Het bekendste voorbeeld in de moderne Nederlandstalige literatuur is natuurlijk De tweeling. Aaf denkt dan ook: ‘Dat we van plaats hadden kunnen wisselen, dat ik in zo’n Tessa de Loo-verhaal ben beland.’ De uitdaging voor Van Baars was dan ook om er een literaire draai aan te geven, een vorm te kiezen die buiten de gebaande paden zou treden. Annemarieke leest De tweeling op school en zonder iets van haar afkomst te weten grijpt het verhaal haar enorm aan:

Ze was er kapot van. Destijds nog niet vanwege het uit elkaar halen van de meisjes. Nee, het was het lot waarvan ze zo onder de indruk was. […] Er was over die meisjes beslist, ze hadden geen enkele inspraak in waar ze terechtkwamen, ze hadden het maar te accepteren.

Van Baars heeft op twee manieren het verhaal naar haar hand gezet. Zo heeft Van Baars ervoor gekozen om een veelheid aan stemmen in het boek op te nemen, niet alleen die van de tweelingen zelf maar ook van de mensen om hen heen. Ook de onbekende vader (‘de Griek’) en zelfs zijn zuster krijgen een stem. Dat veelkantige koor zorgt ervoor dat je als lezer de emotie van iedereen die betrokken is in dit drama leert begrijpen, zonder dat je een zwart-witoordeel over ze velt. Zo is de teruggevonden moeder, niet die ideale moederfiguur die je weleens ziet bij gezinsherenigingen op televisie. Sterker nog: zij saboteert zelfs de verdere naspeuringen naar de vader. Pas later krijg je door dat zij haar hele leven gebukt gaat onder een gigantisch trauma. Als je eigen ouders je dwingen om je kinderen af te staan omdat die afkomstig zijn van een gastarbeider (die inmiddels weer terug is naar zijn eigen land en geen weet heeft van zijn kinderen) en je tijdens de zwangerschap weggemoffeld wordt uit het zicht van de buurt, en na de geboorte je eigen kinderen niet mag zien, dan laat dat diepe sporen na.

De andere literaire ingreep van Van Baars is de verteller zelf, die aanwezig is binnen het verhaal. De roman is gestoeld op de levens van twee vrouwen van wie Van Baars er één van dichtbij kent, maar zij heeft de vrijheid bedongen om het echte verhaal te fictionaliseren. Op de eerste bladzijde introduceert ze zich al als ‘de verteller, de schrijver zo je wilt.’ Later springt ze makkelijk door de tijd en vertelt ze expliciet de gedachten van een hoofdpersoon (‘Zal de verteller het samenvatten?’). Toch zorgt die nadrukkelijke vormkwestie niet voor meer afstandelijkheid, het werkt eerder als een betrokken voiceover bij een documentaire die je naar een ander deel van de vertelling brengt.

De onbedoelden is naast een veelstemmige psychologische roman ook een aanklacht tegen de harde praktijken in sommige katholieke gezinnen en instituties. Er is in de naam van het geloof en uit angst voor de goede naam in de buurt, veel weggemoffeld in de geschiedenis. Gelukkig laat de roman ook zien dat er mensen zijn die zich aan de strenge regels onttrekken, waardoor het einde van het boek verrassender wordt dan je verwacht.

Coen Peppelenbos

Cobi van Baars – De onbedoelden. Atlas Contact, Amsterdam. 224 blz. € 22,99.

Het bericht Recensie: Cobi van Baars – <em>De onbedoelden</em> verscheen eerst op Tzum.

Recensie: Hilary Mantel – Schrijver zijn

$
0
0

Met elke regel, elke zin, slaag je en misluk je

Met elk interview dat je de Engelse grootmacht, tweevoudig winnares van de Booker Prize, Hilary Mantel (1952 – 2022) afnam, kreeg je als literair journalist, als schrijvend persoon én als mens onbetaalbare cadeaus. Op een bepaalde manier kon ze je met een inzicht, met een onverwachte wending ineens op het goede spoor zetten. Gesprekken met een lange echo.

In de handzame bundel Schrijver zijn heeft uitgeverij Meridiaan Mantels overpeinzingen, ervaringen en inzichten samengebracht. Een bundel met een aaibare kaft die het verdient om steeds onder handen te hebben. Een prettig formaat ook, past precies in een binnenzak. Het enige dat je erop aan zou kunnen merken is dat de titel wellicht lezers afschrikt, omdat men denkt uitsluitend van doen te hebben met een soortement memoir van een schrijver. Technische praat over werkwijze, inspiratie, taal en vorm, dat je ook in romans nog weleens tegenkomt wanneer de narrator ’toevalligerwijs’ een schrijver is. Ja, je kunt er als schrijver helemaal in opgaan, in de pracht en kracht van het vak.

Mens zijn, mens worden zou eventueel beter passen bij de genuanceerde inhoud. Ja, op een of andere manier, heeft elk stuk wel iets te maken met het verhaal achter het verhaal, met fictie schrijven, met het gebruik van geschiedenis, van bekende personen uit het verleden, maar Mantel weet er telkens weer een originele draai aan te geven, het terug te brengen naar de mens achter de schrijver. Elk mens heeft een aantal schaduwversies, de schrijver misschien nog net een paar meer.

Uitgeefster Nelleke Geel en vertaler Niek Miedema, stelden in overleg met Mantels weduwnaar en literair agent een hechte eenheid samen uit essays en lezingen. Een handboek voor de lezer eerder dan voor schrijvers (in spe). Mantel blijkt maar weer eens geestig, onderhoudend, weet heilige huisjes adequaat om te werpen, onderbouwt haar ideeën met bijna niet te weerleggen argumenten. Ze ‘voedt’ de lezer op, zonder belerend te zijn, ontkracht daar waar nodig historische falsificaties en hardnekkige illusies, bijvoorbeeld zoals wij denken dat mensen er in de middeleeuwen hebben uitgezien, de gruwelen die in films zijn gepresenteerd. Martelwerktuigen die nooit zijn gebruikt, die ter verstrooiing zijn gemaakt. Als idee, als fictie.

Elke eeuw heeft het over de groteske gruwelijkheden van de eeuw die eraan voorafging, alsof gruwelijkheden vreemd zijn aan de eigen eeuw en we onze eigen gruwelen niet onder ogen willen zien of erkennen.

De grote waarde van dit handboek is dat het nog maar weer eens benadrukt wat fictie vermag, wat de waarde is van het onderzoek naar hoe mensen reageren op bepaalde situaties. Het leefbaar maken van de wereld door eindeloos te observeren, de observatie steeds maar weer opnieuw te beschouwen, de analyse, de inzichten te presenteren als een momentopname, met een zekere stelligheid gebracht, zonder meer, maar altijd ook als startpunt voor discussie voor een weerwoord.

In het begin van haar loopbaan schreef Mantel journalistieke stukken, maar ook een tijdje een opiniecolumn.

…waarin ik met succes wist te verhullen dat ik geen opinies had, althans niet van de soort waar hoofdredacteuren van kwaliteitskranten behoefte aan hebben. Als mij een familiewapen zou worden toegekend – wat hoogst onwaarschijnlijk is, ik geef het toe – dan zou ik er als wapenspreuk ‘Zo simpel is het niet’ op laten zetten. Mijn werk als romancier heeft me geleerd dat, als ik het niet al wist, vrijwel alle menselijke omstandigheden complex, ambigu en veranderlijk zijn. Er is altijd meer informatie, er komt altijd meer informatie bij dan je kunt verwerken…

Romanciers in praatprogramma’s. Terecht stelt Mantel dat romanciers eigenlijk de allerlaatsten zouden moeten zijn die commentaar leveren op de actualiteit. Waarom zou immers hun mening een meerwaarde hebben, alleen omdat het mooi verpakt is.

Fictie wordt niet gemaakt door de botten van de actualiteit tot op de laatste zeen en zenuw af te schrapen […] Net als in de journalistiek gaat het bij fictie om feiten en ideeën, maar ook om beeldspraak, symboliek en mythen. Fictie vermenigvuldigt de ambiguïteit. Zij gaat over het bijzondere dat het algemene oproept.

Schrijver zijn geeft ook veel inzicht in de achtergronden bij de bekroonde Cromwell-trilogie. Na lezing van de jarenlange worsteling, vraag je je af waarom iemand überhaupt voor dit metier zou willen kiezen. Mantel citeert Susan Sontag: ‘ergens onderweg moet men kiezen tussen het Leven en het Project.’ In dat kader is het raadzaam om eerste maar eens de werdegang van de Poolse schrijfster Stasia te lezen in het aangrijpende stuk Een stilte heeft de stad in haar greep met een verlammend spanningsveld tussen het fysieke en het innerlijke leven, ergens in een steenkoude kamer pakweg honderd jaar geleden. Het moge niet verwonderlijk zijn dat Mantel, over de betreurde dood heen, je steeds weer doet nadenken, je even herinnert wat geschiedschrijving nu eigenlijk is, hoe historische fictie eigenlijk werkt. Een fijne corrigerende tik.

Geschiedenisboeken, biografieën en romans verschaffen je ervaringen die je nog niet zelf hebt opgedaan. Ze vormen een voorschot op het leven. […]  Van romans leer je dat daden consequenties hebben. Ze helpen je volwassen te worden. […] Fictie laat ons veel zelf doen, ze stelt het individu in staat een eigen inbreng te hebben.

De makers ervan mogen uiteraard niet vereenzelvigd  worden met het boek, met de personages, met hun meningen. Schrijvers zijn lezers, op een enkele betreurde uitzondering na.

Mensen die veel lezen worden schrijver als ze op het punt in hun leven zijn gekomen dat ze gefascineerd raken door het proces van vervalsing, door het opleggen van een vorm terwijl ze tegelijkertijd de ontwikkeling van personages en gebeurtenissen simuleren, en door keuzes te maken terwijl ze tegelijkertijd de illusie scheppen dat in het volgende hoofdstuk nog van alles kan gebeuren. Een romancier houdt zich een leven lang bezig met het presenteren van iets wat levensecht is, maar niet is als het echte leven. Het is een ontnuchterende gedachte: het leven schiet in feite tekort.

Natuurlijk willen sommige interviewers en het publiek bij lezingen weten hoe het Hilary Mantel zelf is vergaan. Hoe is zij nu schrijver geworden? Uitgummen, schrappen, met potlood of in inkt schrijven, bruggen bouwen, personages tot leven zien te brengen, de examenvrees bij uitgevers, bij nominaties overwinnen. Mantel geeft met veel sjeu aan hoe het toch zover heeft kunnen komen. Inclusief de geesten van mogelijkheden, van paden die niet ingeslagen zijn.

Waarom zijn er toch zovelen die het schrijverschap ambiëren, een bijna bizarre manier van leven, in onzekerheid, meestal in een ‘net soort armoede’? Schrijvers die nauwelijks succes hebben en die toch maar doorgaan, die de vaak (on)beleefde desinteresse waarmee het werk wordt geconfronteerd voor lief nemen, die zichzelf wegcijferen, die als mens worden genegeerd. Er zijn tientallen boeken die aangeven hoe je schrijver kunt worden, maar geen enkele die aangeeft hoe je van die ernstige aandoening afkomt.

Schrijver zijn is een begeesterde collage, waarin ook de beroemde Reith-lezingen zijn opgenomen, een unicum waaruit je zou kunnen blijven citeren. Maar wat was ook anders te verwachten van een dergelijk groot schrijver, van een dergelijk mens, die niet door perfectionisme lam te leggen was, maar helaas door ziekte. ‘Het onmogelijke willen, is bijna de definitie van wat het betekent om een mens te zijn.’

Guus Bauer

Hilary Mantel – Schrijver zijn. Vertaald uit het Engels door Harm Damsma en Niek Miedema. Meridiaan, Amsterdam. 180 blz. € 22,99.

Het bericht Recensie: Hilary Mantel – <em>Schrijver zijn </em> verscheen eerst op Tzum.

Recensie: W.H. Auden – Tijdelijke helden. Verzamelde gedichten

$
0
0

Vakmanschap en variatie

In tegenstelling tot wat de ondertitel Verzamelde gedichten suggereert, bevat de tweetalige bundel Tijdelijke helden niet alle gedichten van W.H. Auden: het is een zeer uitgebreide bloemlezing, die is samengesteld en vertaald door Han van der Vegt. Achterin de bundel heeft hij een aantal gedichten voorzien van verhelderende aantekeningen en ook zijn nawoord boeit.

De bundel bestaat uit vier delen: ‘Dichter worden’, ‘Dichter in de wereld’, ‘Amerika’ en ‘Italië en Oostenrijk’ – als Engelsman verhuisde Auden naar de VS en vervolgens naar de twee andere landen. Een zichtbare verandering in zijn werk kwam voort uit zijn terugkeer naar de Anglicaanse Kerk, iets wat geen gevolgen had voor de continuïteit in zijn werk, omdat hij altijd al sterk varieerde in vormen, stijl en thematiek. Van der Vegt spreekt in zijn nawoord over ‘de op de vergankelijkheid verliefde minnaar, de politieke banvloekprediker, de van gravitas vervulde grafredenaar, de schouwer in de kronkelingen van de geschiedenis, de mysteriezanger, de cabaretier.’ Hij noemt Auden een moderne dichter, maar geen modernist: dat waren volgens hem ‘gekwelde zonderlingen of eenzaten’. Auden daarentegen nam volop deel aan het leven. Dat deed T.S. Eliot, een van de stamvaders van het modernisme, natuurlijk ook: hij was onder andere uitgever, werkte bij een bank en in het laatste van zijn vier kwartetten, ‘Little Gidding’, verwerkte hij zijn ervaringen als blokhoofd tijdens de bombardementen van de Luftwaffe op Londen.

Hoe dan ook, het werk van Auden is sterk modernistisch. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de nadruk op vakmanschap, de voorkeur voor het algemene boven het persoonlijke, intertekstualiteit en traditie als basis van poëtische vernieuwing. Een voorbeeld is de driedelige serie gedichten met de titel ‘The Sea and the Mirror / De zee en de spiegel’ (1944), een vervolg en een commentaar op The Tempest van Shakespeare. De eerste twee delen zijn te lezen als een theatertekst, en aan iedere figuur zijn onderling verschillende, traditionele dichtvormen toegekend: canto’s, sonnetten, villanelles en sestina’s. (De dichtvormen zijn te vinden in het Letterkundig lexicon van DBNL). Het stuk eindigt met een lang prozagedicht in de stijl van Henry James, ‘Caliban to the Audience / Caliban tegen het publiek’. Auden beschouwde ‘The Sea and the Mirror’ als een hoogtepunt in zijn werk.

Ook het regelmatig herschrijven, herschikken en schrappen van gedichten komt bij modernisten veel voor – in een versnipperde wereld is niets definitief. Van der Vegt heeft met dat laatste geen rekening willen houden. Hij koos voor de laatste versie van de gedichten, omdat hij weigert te geloven dat ‘iemand die met het stijgen der jaren van mening verandert, daarmee ook noodzakelijk wijzer is geworden.’ Hij beroept zich op Edward Mendelson, de redacteur van de Selected Poems; Revised Edition en de Complete Works, die hetzelfde heeft gedaan. Geen sterk argument.

De voorkeur voor het algemene boven het persoonlijke zie je ook in Auden’s liefdesgedichten. In ‘Leap Before You Look / ‘Spring voordat je kijkt’ dreigen twee geliefden van elkaar te vervreemden. Een van de twee zal in het diepe moeten springen om dat te voorkomen. De laatste strofe, zowel in het Engels als in de vrije vertaling van Van der Vegt:

A solitude ten thousand fathoms deep
Sustains the bed on which we lie, my dear:
Although I love you, you will have to leap;
Our dream of savety has to disappear.

Er gaapt een duizend vadem diepe krocht
onder ons bed en onze vaste haard
en ooit verraadt de veiligheid je toch;
weet dat ik van je houd, en spring nu maar.

Alleen als je van Auden’s biografie op de hoogte bent, kun je weten dat hij hier op een verhulde manier refereert aan zijn relatie met Chester Kallman. Hij hoopte hem te ‘kunnen overtuigen om zich ook te bekeren tot het christendom, zoals hij zelf in voorgaande jaren had gedaan’, aldus Van der Vegt in zijn aantekeningen. Kallman deed het niet.

Huiveringwekkend is ‘Refugee Blues’ uit 1939, over de weerzin tegen Joodse vluchtelingen uit nazi-Duitsland. Het gedicht is akelig actueel: de Jodenvervolging is voorbij, maar de vreemdelingenhaat tiert weer volop. De volgende strofe zou in een gedicht uit 2024 kunnen staan:

Ik kwam op een bijeenkomst, de spreker besloot:
‘Als we hen binnen laten, dan stelen ze ons brood’:
hij had het over ons, mijn lief, hij had het over ons.

Het gedicht, een blues immers, werd op muziek gezet door Elisabeth Lutyens en gezongen door Hedli Anderson. Hij is jaren later nog een paar keer uitgevoerd, onder andere door Ted Slowik. Zijn versie is onvergetelijk.

Gedichten van Auden werden vaker op muziek gezet, onder andere voor musicals. Hij werkte regelmatig samen met de componist, pianist en dirigent Benjamin Britten.

Helaas vallen de vertalingen van Van der Vegt soms erg tegen. De glans van Auden’s ritme en klankrijkdom verdwijnt dan, zoals in de regel ‘The cravings of lions in dens, the loves of dons’. (‘Casino’) Van der Vegt: ‘het steunen van leeuwen in hun holen, professorenliefdes’. Soms is de vertaling lachwekkend: ‘At tables round me al the winners sit, / Lean over, talking to a lovely prize’ (Five Poems, III) wordt ‘rondom mij zit elke geslaagde vent / met één hand bij zijn prijsjuf op de knie’, en een enkele keer ronduit onbegrijpelijk als je de oorspronkelijke regel niet hebt gelezen. ‘He threw away a rival’s silly book / And clattered panting up the spiral stair.’ (The Second Temptation); ‘hij wierp terzijde andermans dwaas boek / om met de wenteltrap stroef op te gaan.’ Daarentegen komen de vertalingen van prozagedichten volkomen natuurlijk over. In het gedicht met de aan Goethe ontleende titel ‘Dichtung und Wahrheit’ vraagt de dichter zich af of hij in staat zou zijn de gedachte ‘Ik hou van Jou’ precies weer te geven. Dat lukte niet, en in vijftig prozagedichten lezen we waarom. Het tweede:

II
Van een gedicht van een ander eis ik in de eerste plaats dat het goed is (wie het geschreven heeft is van minder belang); van elk gedicht van mijzelf eis ik in de eerste plaats dat het echt is, dat het, hoe het ook zij, laat zien dat het, net als mijn handschrift, herkenbaar door mij is geschreven. (Met betrekking tot zijn eigen gedichten overlappen de voorkeuren van de dichter en die van zijn lezers vaak, maar vallen zelden samen).

‘Dichtung und Wahrheit’ zou voor iedere dichter verplichte kost moeten zijn.

Hans Puper

W.H. Auden – Tijdelijke helden. Verzamelde gedichten. Vertaald door Han van der Vegt. Van Oorschot, Amsterdam. 632 blz. € 45,00.

Het bericht Recensie: W.H. Auden – <em>Tijdelijke helden. Verzamelde gedichten</em> verscheen eerst op Tzum.

Recensie: Ted van Lieshout – Ommouw me

$
0
0

‘Ik verander in ons’

‘Ik droeg nog kleine kleren,’ dichtte Martinus Nijhoff in ‘De wolken’. Een mooi metoniem voor de jeugd, voor opgroeien en dan terugkijken. Ted van Lieshout besloot een dichtbundel te maken, ‘Ommouw me’, over de kleren die hij bewaard had. Eigen kleren waar hij uitgegroeid was, maar ook kledingstukken van zijn overleden vader en jonggestorven broer. ‘Ik heb altijd het idee gehad dat de kleren die je uitgedaan hebt zich op een of andere manier herinneren dat jij erin hebt gezeten. Ik dacht: die kleren zijn eigenlijk een gedicht waaruit iemand verdwenen is.’ De bundel gaat daarmee dus niet alleen over tijd, maar ook over het missen van verwanten.

Dat is niet nieuw in het oeuvre van Van Lieshout; al vaker dichtte hij over zijn vader en broer, en in de succesvolle autobiografische jeugdroman ‘Gebr.’ schrijft de ‘ik’ in het dagboek van zijn overleden broer. Dat is een manier om de tijd stil te zetten, schrijven met iemand die er niet meer is, nu van gedachten wisselen met wat eerder is opgeschreven. Een poging om de doden vast te houden.

Ook in ‘Ommouw me’ gebeurt dat, tegen beter weten in. De trui die (als foto) het omslag vormt en die ook op de binnenzijde van het omslag staat, ommouwt het binnenwerk van de bundel. Maar er is goed over nagedacht, want in het nawoord is te vinden dat die trui korte mouwen heeft en vanwege die onpraktische kant is afgedankt. Je kunt niet iemand ommouwen met korte mouwen, en die onmogelijkheid toont dat de auteur zelf ook weet dat zijn wens wishfull thinking is.

Het neologisme ‘ommouwen’ is een mooie paradox: omarmd door wie er niet is, door de lege mouwen. Het roept een associatie op met het liedje van Bløf ‘Omarm me’:

Hoe diep je gaat
Heeft met denken niets te maken
Hoogstens met een wil
En ’t voelt alsof ik weet waar ik heenga
En het leidt me in het donker en het spot met mijn verstand
Hier sta ik met een uitgestoken hand

Lief, ga dan mee
En omarm me
Omarm me, omarm me

De bundel is slim opgezet; eerst onderzoekt van Lieshout de relatie tussen kledingstuk en drager, waarbij de kleren als personen worden opgevoerd die verdrietig zijn omdat ze afgedankt werden, en die de warmte die ze kunnen geven nu zelf missen. De kledingstukken spreken door de labels die erin genaaid zijn, daar zijn korte verzen op gemonteerd door Van Lieshout, die ook de fotografie en de opmaak voor zijn rekening nam.

Haal mij van deze hanger.
Grijp mij uit deze kast.
Laat mijn hier niet hangen.
Pak me beet. O, houd me vast.

En verderop: ‘Red mij van de pijn van / het ongedragen zijn.’

In de afdeling ‘Ik ben Ali’ spreken zeven spijkerbroeken (volgens de inhoudsopgave vijf) de wensen uit van de drager:

[…] Sluit me
in je armen
roer me
ontroer me
ontvoer me

naar je geheime
grot en haal
binnen de buit

Kleed me in
haal me aan
kleed me uit

Hier vallen diverse thema’s in het werk van Van Lieshout samen: de behoefte aan liefde (versterkt door de afwezigheid van overleden geliefden), vrijzinnige liefde (de spijkerbroeken worden gepresenteerd als zeven rovers, een verwijzing naar het sprookje van Ali Baba uit Duizend en één nacht) dus de omgang met het grote gemis.
Later in de bundel komt het motief tijd in beeld, bij kledingstukken die horen bij een overleden persoon (‘Ik pas mijn vader’) of een voorbije periode (‘Deze gymbroek’). En dan komen we bij de kern van de zaak: de overleden broer, die overigens nergens bij naam wordt genoemd. Toch komen we heel dicht bij het moment van overlijden en het gemis. Daar schuiven personen en kledingstukken over elkaar: de afdeling heet ‘Wij zijn bewaard’. Daar wisselen kledingstukken en gedichten die losstaan van de kleding elkaar af. Een voorbeeld:

Het afscheid

Wij werden wakker
en alles was anders.
De lucht was licht
alsof het geen nacht
meer was. Waar was
de nacht? Wij waren
alles kwijt. We zagen
het pas nu omdat het
licht geworden was.

Alles was veel erger
dan we hadden gedacht.
Alles was veel erger
dan we ooit hadden
kunnen denken.
Alles was veel erger
dan toen het nog nacht
was en we niets konden
zien, of in ieder geval
niet veel. Niet zo veel
als toen het licht was
en we zagen dat het
nooit meer goed zou
komen, nooit meer
zo goed als toen
het nacht was en
ongeveer zoals
we gewend waren.

Ik was de eerste die
opstond. Ik waste me
en poetste mijn tanden,
maar deze keer deed ik
het om niet te laten
merken aan mijn broertje
dat alles uitgekomen was.
Ik zei sta op, hoewel
ik wist dat het te laat
was. Het had geen zin
meer net te doen of
het nog nacht was,
nu alles voorbij was,
nu het geluk waarvan
we dachten dat het
ergens ver was,
duidelijk zichtbaar
nergens was en nooit
meer ergens zou zijn.

Sta maar op, zei ik
zacht en sloeg
de deken weg. Ik hoefde
verder niets te doen.
Mijn broertje zag
zelf ook wel dat alles
verloren was en stapte
dapper de dag uit,
met mijn hand nog
als het enige
waar hij zich aan
vast kon klampen.

Dit gedicht gaat door merg en been, we zijn getuige van het sterven van de broer van de ik. De kledingstukken zijn de stille getuigen, de dichter spreekt nu zelf, maar door dit concrete bewijs weten we dat dit werkelijk is gebeurd, in 1979. Van Lieshout is geboren in 1955 dus hij was toen 24. Toch is de toon van het gedicht niet van een volwassene, maar van een kind, dat de dood niet kan accepteren, dat zich bedonderd voelt door het leven en ziet dat ‘alles uitgekomen was’.

Het is een bedrieglijk eenvoudig gedicht in simpele taal, soms bijna clichématig (‘het geluk waarvan we dachten dat het ergens ver was’, ‘dat alles verloren was’, vastklampen’). Voor kinderen is het echter daardoor goed te volgen. De tweede strofe klinkt stamelend, zoekend, het spel met donker en licht, angst en besef is raak. De enjambementen zijn slim, zoals ‘sloeg / de deken weg’.

Van Lieshout kiest ervoor om te schrijven vanuit de magische periode in de ontwikkeling waarin fantasie en realiteit nog door elkaar lopen, spelen leren is, en kledingstukken kunnen praten, de dood een geheim is waarover de ouderen doen dat hij niet bestaat. De ‘ik’ is een kind dat zich groot houdt en toch klein is. Op metaniveau zou je misschien kunnen stellen dat het maken van kinderboeken Van Lieshout in staat stelt om weer terug te gaan naar dat moment, het eerste besef van de sterfelijkheid, de vergankelijkheid, hoe we het leven als een kledingstuk kunnen uitdoen. De beroemde schrijfster Annie M.G. Schmidt zei in een interview: ‘De leeftijd die ik zelf altijd gehouden heb, is acht. En ik schrijf toch eigenlijk voor mezelf. Ik denk dat dat het hele punt is. Ik ben acht.’ Van Lieshout is geraffineerder, je weet niet hoe oud hij is, hoe ouder hij wordt hoe jonger hij is. Het is zijn manier om met de complexe dramatiek in zijn leven om te gaan.

Hanz Mirck

Ted van Lieshout – Ommouw me. Leopold, Amsterdam. 92 blz. € 19,00.

Het bericht Recensie: Ted van Lieshout – <em>Ommouw me</em> verscheen eerst op Tzum.

Recensie: Tom van der Meer – Waardenloze politiek

$
0
0

Hoe de leegloop van het politieke midden te stoppen

Veel kiezers hebben de partijen van het politieke midden verlaten en nog meer gaan dat doen, omdat de middenpartijen zich nauwelijks nog van elkaar onderscheiden. Wat het gevolg is van hun afschudden van hun respectieve ideologische veren en het gladstrijken van onderlinge verschillen in waardenoriëntaties. Daardoor zijn inhoudelijke politieke conflicten tussen de middenpartijen grotendeels verdwenen. Weliswaar maakt dat coalitievorming makkelijker, maar als kiezers geen enkel verschil meer zien tussen om het even wat voor coalitie van middenpartijen en toch naar alternatieven willen zoeken, dan verkast een deel naar de flanken. Beter gezegd, althans als het om Nederlandse kiezers gaat: naar de populistische rechterflank.

In zijn nieuwe boek, Waardenloze politiek, bepleit Tom van der Meer, hoogleraar politicologie aan de Universiteit van Amsterdam, daarom dat de middenpartijen – VVD, PvdA-GroenLinks, CDA, D66 – de waarden die ooit hun ideologisch-principiële fundament vormden opnieuw moeten doordenken en manifest moeten maken. En wel zo dat zij ten eerste weer kunnen laten zien hoe hun respectieve waarden hun politieke opstelling bij belangrijke kwesties bepalen en ten tweede dat zij laten zien dat daarbij sprake is van (waarden-)conflicten met andere (midden-)partijen. Zonder waardenstrijd verwordt politiek tot technocratendebat en democratie tot technocratie. Zonder waardenstrijd wordt de democratie fijngeknepen tussen technocratie enerzijds en populisme anderzijds.

In pluralistische stelsels is conflict een bestaansvoorwaarde voor democratie. Maar niet elk type conflict. Conflicten tussen partijen over ‘poppetjes’ – Van der Meer noemt dat de eerste conflictlaag – staan inhoudelijke strijd eerder in de weg dan dat ze die stimuleren. Van der Meer koppelt dat aan de invloed van medialogica. Massamedia en politici lijken een symbiotische relatie te zijn aangegaan: de eersten vragen om schandaaltjes, pittige one-liners en ruzietjes en geven aandacht terug, de laatsten leveren omdat ze nu eenmaal aandacht nodig hebben. Tijdens verkiezingscampagnes versterkt zich dat, zodat campagnes nog maar amper over grote inhoudelijke kwesties gaan. Daar komt nog de blikvernauwing bij die optreedt ten gevolge van de neiging om campagnes voor te stellen als een horse race.

Van der Meer noemt in dit verband ook de peilingen, of beter: de valse omgang daarmee (bijna had ik hier geschreven: Hondse). We maken ons terecht druk over de mogelijke invloed van nepnieuws en andere desinformatie, de laatste decennia vooral afkomstig uit Rusland. De hijgerige wijze waarop in campagnetijd in sommige talkshows resultaten van peilingen worden gepresenteerd en geïnterpreteerd, nota bene zonder de kijkers te wijzen op foutmarges, kun je ook onder verspreiding van desinformatie scharen.*

Een tweede laag van conflict is die tussen keuze en technocratie. Volgens Van der Meer zijn politieke conflicten over inhoudelijke alternatieven in de verdrukking geraakt door technocratisering van de politiek. Wat betekent dat de opvatting dominant wordt dat voor elk probleem een optimale bestuurlijke oplossing bestaat. Die dus de voorkeur behoort te genieten boven alternatieve oplossingskeuzen. Dat is waardenloze politiek.
Denk overigens niet dat waardenloze politiek inderdaad altijd optimale oplossingen produceert. Wat – bijvoorbeeld – met efficiëntie-argumenten naar voren wordt gebracht, blijkt in de praktijk nogal eens inefficiënt uit te pakken, nog afgezien van onvoorziene, ongewenste neveneffecten.

Een derde conflictlaag is verborgen (geraakt) onder de eerste twee: conflicten over welke problemen als politiek problemen moeten worden beschouwd. Daarmee zijn we op het niveau van fundamentele waarden aangekomen: toename van ongelijkheid bijvoorbeeld zien sociaaldemocraten in het algemeen wél, maar liberalen in het algemeen niet als een politiek probleem. Het verdwijnen van dit type conflicten heeft veel te maken met technocratisering en met de neoliberale dominantie van de afgelopen decennia. De neoconservatieve, neoliberale ideologie, kernachtig samengevat door Ronald Reagan met ‘de overheid is niet de oplossing voor onze problemen, de overheid is het probleem’, heeft veel maatschappelijke problemen uit het politieke domein verdreven, zou je kunnen zeggen.

Zoals gezegd, de verdwijning van waardenstrijd heeft kiezers doen vertrekken naar de flanken van het politieke spectrum, met name naar de populistische rechterflank. Misschien realiseren nog te weinig mensen zich dat daarmee een vierde conflictlaag in het geding komt, aldus Van der Meer: die van de democratie zelf. Die democratie is een pluralistische en pluralisme en populisme gaan niet samen. De vraag is of de populistische soep van volkseenheid en volkswil zo heet gegeten wordt als op X geserveerd, zodra populistische partijen aan coalities deelnemen. Maar dat het vervagen van democratische normen erdoor zal verergeren, lijkt zeker. Daarom is het beter is om ze achter de zijlijn te houden. Wat daarvoor nodig is, zijn middenpartijen die kiezers aantrekken, door zich ten opzichte van elkaar duidelijk te profileren op basis van fundamentele waarden, door van maatschappelijke kwesties politieke conflicten te maken en van politieke conflicten waardenstrijd. En aldus duidelijke van elkaar te onderscheiden alternatieven te bieden.

Hans van der Heijde

Tom van der Meer – Waardenloze politiek. Querido Facto, Amsterdam. 208 blz. € 20,00.

* In sommige democratieën mogen vanaf een week of zelfs twee weken voor de feitelijke verkiezingen geen resultaten peilingen meer worden gepubliceerd, omdat die resultaten op kiezers kunnen beïnvloeden. Sinds internet gemeengoed is, heeft zo’n verbod geen zin meer: peilers publiceren hun resultaten dan ‘gewoon op Taiwan op het internet’.
In Nederland worden uitkomsten van peilingen nogal eens gebruikt om de spanning op te voeren, vaak ter versterking van het horse race format.
Neem deze uitspraak. ‘Aha, partij A zit duidelijk in de lift, vorige week op 15 zetels gepeild, deze week stijgt A al naar 16!’
Peilingen hebben foutmarges. Een foutmarge van 1 zetel is al heel goed. Wat betekent die kleine foutmarge voor dit voorbeeld? Dat je die 15 van vorige week moet lezen als 14, 15, of 16. En die 16 van deze week als 15, 16, of 17.
Zouden die 15 van vorige week ‘in werkelijkheid’ 16 zijn geweest en die 16 van deze week 15, dan is partij A ‘in werkelijkheid’ dus een zetel gedaald!
Dat weet je niet, maar net zo min weet je of sprake is van een stijging. Beseffen peilers dat dan niet? Natuurlijk wel. Maar opwinding genereert aandacht en kijkers. Vandaar liever desinformatie dan waarheid. Erg? Ja. Erger nog is dat zulke opwinding invloed kan uitoefenen op de uiteindelijke keuzes in het stemhokje.

Het bericht Recensie: Tom van der Meer – <em>Waardenloze politiek</em> verscheen eerst op Tzum.

Recensie: Pearl Abraham – Vreugde der wet

$
0
0

De onderstaande recensie komt uit 1996.

Het gezin als dwangbuis

‘Verzet begint niet met grote woorden maar met kleine daden’ dichtte Remco Campert. Elke kleine daad lokt een volgende uit, totdat het verzet onstuitbaar is geworden. Rachel Benjamin groeit op in een chassidisch gezin. Haar vader is rabbijn, maar haar moeder is op sommige punten de strengste in de leer. De opvoeding van de kinderen bestaat dan ook voornamelijk uit verboden.

Rachel verzet zich in toenemen de mate tegen de strenge wetten van de chassidische gemeenschap. Ze probeert op alle mogelijke manieren een goede dochter te zijn, maar ze is te zelfstandig om zich neer te leggen bij alle opgelegde gebruiken en gewoonten. Het kleinste verzet bestaat uit het jatten van snoep, samen met haar zusje Leah. Met z’n tweeën ontduiken ze ook een wet door stiekem naar de bibliotheek te gaan, waar ze dikke, romantische boeken lenen. Rachel krijgt langzamerhand liberale denkbeelden.

Pearl Abraham geeft in Vreugde der wet haarfijn het leven van dit chassidische gezin weer. Alhoewel dit boek past in de Amerikaans-joodse literatuur is het ook vergelijkbaar met boeken van Jan Wolkers en Maarten ’t Hart die hun streng gereformeerde jeugd nauwgezet hebben beschreven. Een dagje aan het strand in de chassidische wereld en in de gereformeerde wereld lijken erg veel op elkaar. Strengheid in het geloof heeft vooral met zedelijkheid te maken.

De eerste grote strijd tussen Rachel en haar ouders gaat dan ook over het dragen van dikke kousen met naden. Rachel en haar zus zijn de enigen op school met zulke kousen, dus weigert ze. De scènes die dan volgen zijn beklemmend en grotesk tegelijk. Continu wordt ingepraat op Rachel, er wordt met hel en verdoemenis gedreigd, andere rabbijnen komen eraan te pas. Totdat Rachel toegeeft. Stiekem verwisselt ze onderweg naar school dan snel weer haar kousen met dikke naden voor gewone.

Het portret dat Abraham van deze joodse gemeenschap schildert is buitengewoon negatief. Door intimidatie en geestelijke terreur worden de kinderen in het gareel gehouden. De leden van de chassidische gemeenschap houden elkaar zo sterk in de gaten dat elke misstap direct wordt doorgebeld.

Een gedwongen huwelijk is de laatste grote strijd in het boek, waarin het meest zichtbaar wordt hoe iemand gemanipuleerd wordt en, murw gemaakt, toestemt in een verbintenis. Rachel denkt dan de vrijheid te hebben gevonden om dingen te doen die zij wil. Maar haar man wordt door haar vader zo bewerkt dat ze eigenlijk nog steeds moet gehoorzamen aan haar vaders wil. Ze vlucht en leeft enkele dagen alleen in een hotel. Maar daarna zit ze als gescheiden vrouw toch weer gewoon thuis. Daarmee geeft Abraham een wrang einde aan het boek; het gezin is niet te ontvluchten.

Coen Peppelenbos

Pearl Abraham – Vreugde der wet. Vertaald door Else Hoog. Meulenhoff, Amsterdam. 286 blz.

Deze recensie verscheen eerder in de Leeuwarder Courant op 3 mei 1996.

Het bericht Recensie: Pearl Abraham – <em>Vreugde der wet</em> verscheen eerst op Tzum.

Recensie: Alia Trabucco Zerán – Schoon

$
0
0

Dan ziet zij ook wit

Wanneer is een roman een thriller, wanneer een literaire thriller en wanneer literatuur? Dit zijn vragen waar een docent Nederlands tegenaan loopt als wordt besloten dat leerlingen maar één thriller voor Nederlands op de lijst mogen zetten. Nu mag Schoon van de Chileense Alia Trabucci Zéran sowieso niet op de lijst voor Nederlands, want niet oorspronkelijke in het Nederlands geschreven, maar ook bij dit boek kwamen deze vragen bij me op. Een oppervlakkige kennismaking met het boek kan de suggestie wekken dat het een thriller is, op de achterflap staat: ‘Schoon begint met een onontkoombaar feit: er is een meisje gestorven.’ Fijn, denkt de docent Nederlands: ik kan het begrip ‘open plek’ uitleggen, en de Engelse term ‘whodunnit’.

Dan begin ik het boek te lezen: een vrouw in een politiecel begint een monoloog. En: ‘Dit verhaal heeft meer dan één begin.’ Daarna volgt een uiteenzetting dat alles wat leeft een ‘rechtmatige doodsoorzaak’ heeft. Dat gaat verder dan de opvatting dat de dood al in het leven ingebakken zit: de manier van sterven zit ook al ingebakken, bijvoorbeeld dat konijn soms letterlijk van angst sterven. Dit is al een laag die ik niet vaak lees in een thriller. Het volgende hoofdstukje (de roman bestaat uit korte, titelloze hoofdstukjes) komt het hoofdpersonage Estela (de openingszin van de roman is: ‘Mijn naam is Estela, horen jullie mij?’ Ik denk aan Moby Dick, maar al in deze zin is een klassenverschil te lezen.) aan bij het gezin waar ze als dienstmeisje gaat werken:

Zij was zwanger, en toen ze de deur opende bekeek ze me van top tot teen vlak voordat ze me de hand drukte: mijn haar, mijn kleding, mijn toen nog witte gympen. Het was een onderzoekende blik, alsof ze op die manier iets belangrijks over me te weten zou komen. Hij keek me niet eens aan. Hij was een berichtje aan het schrijven op zijn mobiel, en zonder op te kijken wees hij naar de deur van de keuken.

De plaats van het dienstmeisje is duidelijk. Ze is er om te dienen, en de dochter op te voeden. Als lezer weet je al dat de dochter zal komen te overlijden, en langzaamaan kom je steeds meer te weten. Een groot verschil met een thriller is dat in deze roman ook nog veel open blijft, veel open plekken worden niet ingevuld. Als lezer probeer je wel te voorspellen waar het meisje aan zal sterven. Als de vader zijn dochter dik noemt en zij niet meer wil eten, als er rattengif in een vuilnisbak wordt gezet, een zwerfhond het huis binnen wordt gelaten, steeds denk je te weten wat er gaat gebeuren. Naar haar ‘rechtmatige doodsoorzaak’ blijft het echter gissen.

Estela’s achtergrond krijgt wat meer kleur: haar zieke moeder krijgt een rol, een nichtje dat voor de moeder zorgt. Protesten van armen tegen de rijken beginnen op de achtergrond en dringen zich steeds meer op de voorgrond, tot ook Estela zich daar bevindt. Hoewel het perspectief steeds bij Estela ligt, wordt in deze personagegedreven roman (ook een reden om het geen thriller te noemen), duidelijk dat Estela ook voor een grote groep have-nots staat. Wat haar toebehoort, wordt haar simpelweg afgenomen. Zo is het eerste woordje van het kind ‘nana’, dat verwijst naar dienstmeisje. De moeder vertelt aan iedereen dat het eerste woord je ‘mama’ was. Als Estela als daad van verzet steentjes in een blender stopt, en de blender ontploft, verliest ze de strijd kansloos. Het zijn de scheve verhoudingen die vrijwel elk hoofdstukje onder spanning zetten. Het zijn ook de scheve verhoudingen die de titel verklaren:

Mevrouw zat heel lang voor de spiegel om zich op te maken. Ze deed een basiscrème op en nog meer crèmes en poeders die haar bleek maakten, ze leek net een porseleinen pop. Het meisje keek soms naar haar vanaf het voeteneind van het bed en imiteerde haar gebaren: opgetrokken wenkbrauwen, getuite lippen, halfgesloten oogleden. Alsof ze een voor een de gezichten probeerde die ze in de toekomst zou gebruiken.
Een keer vroeg ze aan haar moeder waarom ze mij haar make-up niet uitleende.
Dan ziet zij ook wit, zei ze.
Schoon.

Qua spanning doet Schoon niet onder voor een thriller. Voeg daar filosofische overwegingen, poëtische beschrijvingen, oprechte emoties, levensechte personages, een klassenstrijd, een raamvertelling en filmische scènes die realistisch over komen aan toe, dan heb je Schoon, dan heb je een goed boek.

Erik-Jan Hummel

Alia Trabucco Zerán – Schoon. Vertaald door Mariolein Sabarte Belacortu. Meulenhoff, Amsterdam. 256 blz. € 21,99.

Het bericht Recensie: Alia Trabucco Zerán – <em>Schoon</em> verscheen eerst op Tzum.


Recensie: Michael Tedja – Het diagonale instituut

$
0
0

Lelijkheid zie ik niet meer

Elke steen heeft een verhaal. Maar wie kent die verhalen, wie doet er moeite om ze te ervaren? ‘Het belangrijkste is: je moet een lijn zien, het verband tussen de dingen, anders verlies je grip op de stenen realiteit’, zegt de protagonist in Het diagonale instituut, de nieuwste roman van Michael Tedja. Als een brug tussen de zo verschillende stenen.

Het vertellend personage, dat overeenkomsten vertoont met de auteur van het boek, is schrijver in residentie bij het genoemde instituut uit de titel. Hij werkt aan een familieroman, maar die familie bestaat niet per definitie alleen uit bloedverwanten. Het gaat vooral om zijn creatieve familie, ofwel iedere schrijver of kunstenaar die hem raakte en niet meer losliet. Wie niet snel tevreden is, kan op de meest onverwachte plekken iets waardevols aantreffen, maar dat vraagt om intellectuele inzet:

Lelijkheid zie ik niet meer. Er ontstaat een persoonlijk verhaal, een narratief waarvan de kern niet conventioneel is.

En:

Geloof het of niet, er bestaan mensen die niet iets uit niets kunnen maken. Dat is pas erg.

Michael Tedja (Rotterdam, 1971) is schrijver en beeldend kunstenaar, daarmee beweegt zijn werk zich op het snijvlak van die kunsten. Dat was in zijn eerdere romans, poëzie en beeldend werk al zo en dat is niet veranderd. Terwijl inhoudelijk juist zo ongeveer alles steeds lijkt te kunnen veranderen, hij compromisloos nieuwe perspectieven en dimensies zoekt. Want Tedja is een denker die niets zonder meer aanneemt; een geboren onderzoeker, vragensteller en filosoof. Die uitgangspunten zijn een voorwaarde voor goede literatuur en beeldende kunst. Geen wonder dat er steeds meer schrijvende kunstenaars in de literatuur opduiken. Maar Tedja is daarbij van de buitencategorie.

Slechts 128 bladzijden telt Het diagonale instituut, maar verkijk je vooral niet op die beperkte omvang, het soortelijk gewicht is hoog en Tedja levert een vracht aan stof tot nadenken en namen van schrijvers en kunstenaars, die van invloed zijn in het leven van zijn alter ego en daarmee ‘familie’ werden. Edgar Cairo, Lucebert, Emile Zola, Jean Genet, Joseph Kosuth en de niet in de laatste plaats om zijn brede, verbindende kijk beroemde Surinaamse dichter Shrinivási. Een bruggenbouwer dus. Ook met dichter Sybren Polet voelt de protagonist zich sterk verwant om diens experimentele en nooit gemakzuchtige manier van denken. (‘Ik vecht voor de zelfstandige stem’)

De verwantschap met Polet uit zich door de hele roman, waarin Tedja zijn hoofdpersoon laat filosoferen, associeren en vooral kanttekeningen laat plaatsen bij door velen te gemakkelijk aangenomen ‘waarheden’. Het leggen van diagonale dwarsverbanden is daarbij essentieel:

Het was de taak van de schrijver en de kunstenaar om met zekerheid te kiezen voor de onzekerheid in een tijd waarin, zo leek het, mensen tegen elkaar opgezet werden.

Dat ook ‘politiek correct’ denken en het verheerlijken van het anders-zijn, niet in die visie past is evident:

De politiek verwachtte van museumdirecteuren, curatoren en kunsthistorici, instituties dat zij in zekere zin een verschil maken tussen zwarte en witte mensen.

Ik zag dat als een raamwerk dat opereerde, een systeem dat zich in stand hield door alles op te heffen en dat ervoor zorgde dat de zwarten zwarter werden en de witten witter. ‘Dat is een gecultiveerde schijnwerkelijkheid die pretendeert duidelijkheid te verschaffen in de maatschappelijke chaos maar ondertussen de onderlinge verschillen versterkt,’ zei ik tegen een fellow uit Amerika.

[…]

Ik had als curator een lezing gegeven over diversiteit in de Nederlandse kunst en merkte toen al op dat men diversiteit predikte maar daar eenvormigheid mee beoogde. Culturele diversiteit was synoniem voor shows met alleen zwarte kunstenaars bijvoorbeeld. Een culturele achteruitgang.

De verteller (‘Twijfelen was mijn talent’) stelt daar zijn eigen autonomie in denken en werken tegenover: ‘Welke kleuren ik aannam bepaalde ikzelf, niemand anders.’ En hij drinkt daarbij koffie verkeerd.

Het diagonale instituut is, zoals eerder opgemerkt, een heel gelaagd werk, dat talloze dilemma’s aanstipt, mogelijke antwoorden opwerpt, vaak ook weer verwerpt om daarna een niet zelden totaal andere richting te kiezen. Experimenteel, rebels, kritisch, intellectueel uitdagend en elke zelfgenoegzaamheid ondermijnend. Heel waardevol in een land vol betweters.

André Keikes

Michael Tedja – Het diagonale instituut. Verschenen bij de gelijknamige tentoonstelling in Centraal Museum Alkmaar tot en met 1 september. IJzer – Utrecht. 128 blz. € 26,99.

Het bericht Recensie: Michael Tedja – <em>Het diagonale instituut</em> verscheen eerst op Tzum.

Recensie: Annie Ernaux – Een vrouw

$
0
0

Een moeder tussen mythe en geschiedenis

In Een vrouw portretteert Annie Ernaux ‘de enige vrouw die werkelijk iets voor mij betekend heeft’. Hoewel De jaren veelal als magnus opus wordt beschouwd van deze Nobelprijswinnares, doet Een vrouw, een aangrijpend portret van haar moeder, zeker niet in kwaliteit hiervoor onder. Het is al in 1989 in het Nederlands vertaald door Geerten Meijsing, maar in 2023 verscheen een geheel herziene druk. Door de geringe omvang van slechts 88 bladzijden is het zeer toegankelijk en lijkt alles wat ertoe doet, geconcentreerd in dit ‘schilderij in taal’.

Ernaux laat een uiterst persoonlijk portret zien van haar moeder, na haar dood opgetekend in heel concrete taal, zonder enige sentimentaliteit:

Voor de eerste keer was de deur van haar kamer dicht. Zij was al afgelegd, een band van witte stof omsloot haar hoofd, liep onder de kin door en trok de huid rond de mond en de ogen op. Tot haar schouders was een laken over haar heen getrokken dat haar handen verborg. Ze leek op een kleine mummie. Aan beide zijden van het bed hadden ze de stangen laten zitten die haar moesten beletten op te staan.

Hoezeer deze ‘kleine mummie’ ook bijna als concreet voorwerp op de eerste bladzijde voor de lezer wordt neergezet, in die 88 bladzijden die daarop volgen, komt een volstrekt eigenzinnige vrouw tot leven, die je niet meer zo gauw vergeet. En dat komt, doordat Ernaux in haar de echo van het maatschappelijke laat doorklinken. Haar moeder is niet alleen haar hoogstpersoonlijke moeder, maar ook de vrouw die zich uit de armoede van het arbeidersgezin uit Yvetot heeft gevochten tot middenstander, eigenares van een kruidenierswinkel. Door de concrete beschrijvingen voel je hoe al die details ertoe doen in deze strijd: kleding, voedsel, interieur, omgangsvormen, enz.

Dat het werk nergens sentimenteel is, betekent niet dat het geen gevoelens oproept. Er spreekt een ontegenzeggelijke liefde uit het portret. Al op het moment dat de ik bij het graf van haar moeder staat, naast de doodgraver, zie je hoe belangrijk ze voor haar is geweest. Ze wil dan graag met hem praten en hem honderd franc geven, ook al zou hij die aan drank uitgeven. Dat zou niet erg zijn, want hij was de laatste man die zich met haar moeder zou bezighouden door ‘de hele namiddag aarde over haar heen te scheppen, en hij moest er plezier in krijgen dat te doen.’

Wat het portret bijzonder maakt, is dat ook de totstandkoming van het portret onderwerp van het verhaal is:

Het is een moeilijke onderneming. Voor mij is mijn moeder geen geschiedenis. Zij is er altijd geweest. Mijn eerste opwelling, als ik over haar begin, is haar vast te leggen in beelden zonder tijdsbesef: “zij was onstuimig”, “het was een vrouw die van geen ophouden wist”, en om scènes zonder ordening op te roepen waarin zij voorkomt.

Ze realiseert zich dat ze slechts de vrouw van haar verbeelding zal vinden. Ze hoopt dat wat ze zal schrijven op het raakvlak zal liggen ‘van het persoonlijke en het algemene, van de mythe en de geschiedenis’. Die hoop wordt bevestigd door dit portret, want al blijft het persoonlijk, voor de lezer is het tegelijkertijd het verhaal van ‘het verlies van de moeder’ in algemene zin, en het verhaal over ‘de strijd tegen armoede’.

De moeder was hard voor haar dochter. Ze kreeg regelmatig klappen. Toch deed haar moeder er bijna alles aan om haar dochter uit de armoede op te heffen, haar een betere toekomst te geven. Ze gaf haar boeken te lezen, zodat ze zou kunnen studeren en uiteindelijk resulteert dat in een paradoxale verhouding tot elkaar, omdat er in feite een klassenverschil tussen hen beiden is ontstaan: de belezen dochter die feitelijk nauwelijks armoede heeft gekend en de moeder die elk dubbeltje voor haar dochter opzij heeft gelegd, maar zelf niet goed aan haar arbeidersverleden kan ontkomen, omdat alles wat zij doet, haar verraadt: hoe ze luid spreekt, hoe ze verwoed kleding uitzoekt om haar vroegere armoede te maskeren, maar vooral haar onderdanigheid, zelfs bij haar eigen dochter. Als deze haar voor een periode in huis neemt, wil ze dat ‘verdienen’, door het huis van haar dochter schoon te maken en alles op alles te zetten om haar dochter in alle rust te laten werken.

Wat zo ontroert, is vooral hoe liefdevol Ernaux de moeder neerzet, vanuit het besef dat haar moeder alles voor haar heeft gedaan om haar een beter leven te geven: in al haar onstuimigheid en eigenzinnigheid. Ze maakt haar niet mooier dan ze is, ze laat ook zien wat ze als jong meisje in haar moeder heeft gehaat, maar juist door die openheid en transparantie, is het portret levensecht geworden, haar moeder een mens van vlees en bloed, soms boosaardig en woest, maar met het hart op de goede plek.

Dietske Geerlings

Annie Ernaux – Een vrouw. Vertaald door Geerten Meijsing. De Arbeiderspers, Amsterdam. 88 blz. € 15,00.

Het bericht Recensie: Annie Ernaux – <em>Een vrouw</em> verscheen eerst op Tzum.





Latest Images